“
I'm not filled with talent. I'm certainly no genius”, vertelt trompettist
Nate Wooley (1974) in een zelfbespiegelend essay. Dat is gezien zijn verrichtingen een erg bescheiden zelfbeeld, want iedere keer als hij zijn trompet aan de mond zet veren de luisteraars op, of hij nu speelt met John Zorn, Anthony Braxton, Evan Parker of met mensen van zijn eigen generatie. Wooley wil een nieuwe definitie geven aan de jazztrompet; hij verlegt fysieke grenzen en worstelt zich onder de historische slagschaduw van Louis Armstrong en diens speeltrant uit. Dat doet hij met een combinatie van revolutionaire speeltechnieken, compromisloze klank- en versterkingsexperimenten, elementen van
noise en vrije improvisatie. De trompettist neemt met zijn band regelmatig muziek uit de hard bop en free bop om die vakkundig de demonteren. Volgens zijn collega Dave Douglas is Wooley “
one of the most interesting and unusual trumpet players living today, and that is without hyperbole.”